Ga naar de inhoud van deze pagina Ga naar het zoeken Ga naar het menu
Vorige pagina

Raadsvergadering archief

dinsdag 4 april 2017

18:45
Locatie

Raadzaal

Toelichting

Raadsbijeenkomst 04-04-2017

Uitzending

Agendapunten

  1. 1
    Verklaring der letters: (B) = beeldvormende vergadering (O) = oordeelvormende vergadering
  2. 2
    18.45 - 19.00 uur Ontvangst met koffie (Burgerzaal)
  3. 3

  4. 5
    19.50 - 20.00 uur Pauze
  5. 6
    20.00 - 23.00 uur Besluitvormende raadsvergadering
  6. 7
    Gelegenheid tot inspreken over niet-geagendeerde onderwerpen
  7. 8
    Opening
  8. 9

  9. 10
    Mededelingen
  10. 11

  11. 13
    Vaststellen A-stukken
  12. 14

    Besluit

    Vast te stellen de navolgende Verordening maatschappelijke ondersteuning Lelystad 2017:





    Verordening maatschappelijke ondersteuning Lelystad 2017


    Artikel 1. Begripsbepalingen
    Onverminderd het gestelde in de wet, wordt in deze verordening en daarop berustende bepalingen verstaan onder:
    a. wet: Wet Maatschappelijke Ondersteuning 2015;
    b. aanvrager: een persoon die een maatwerkvoorziening aanvraagt op grond van de wet of de persoon namens wie een voorziening wordt aangevraagd op grond van de wet;
    c. andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de wet;
    d. bijdrage: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet;
    e. budgethouder: een persoon aan wie ingevolge dit besluit een persoonsgebonden budget is toegekend;
    f. gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;
    g. goedkoopst adequate voorziening in natura: een voorziening die volgens objectieve maatstaven toereikend is en vanuit het gezichtspunt van de gemeente het goedkoopst is;
    h. HKZ certificering: Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector;
    i. melding: melding aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;
    j. ondersteuningsvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;
    k. onderzoek: onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;
    l. pgb: persoonsgebonden budget: als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet;
    m. persoonlijk plan: een plan overeenkomstig artikel 4 lid 4 van de verordening waartoe het college een model heeft vastgesteld;
    n. verslag: schriftelijke verslaglegging van het gesprek
    o. voorliggende voorziening: algemene voorziening of andere voorziening, niet zijnde een maatwerkvoorziening, waarmee aan de ondersteuningsvraag wordt tegemoetgekomen.
    p. voorziening in natura: een voorziening die in bruikleen of in de vorm van dienstverlening wordt verleend;


    Artikel 2. Melding ondersteuningsvraag

    1. Een ondersteuningsvraag kan door of namens een cliënt bij het college worden gemeld.
    2. Het college bevestigt de ontvangst van een melding.
    3. In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.
      Artikel 3. Cliëntondersteuning
      Het college zorgt ervoor dat ingezetenen van de gemeente een beroep kunnen doen op kosteloze cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.

    Artikel 4. Vooronderzoek; indienen persoonlijk plan

    1. Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie en maakt zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek.
    2. Voor het gesprek verschaft de cliënt het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De cliënt verstrekt in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.
    3. Als de cliënt genoegzaam bekend is bij de gemeente, kan het college in overeenstemming met de cliënt afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.
    4. Het college brengt de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet op te stellen en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.
      Artikel 5. Onderzoek
    5. Het college onderzoekt in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:
      a. de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;
      b. het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;
      c. de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;
      d. de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;
      e. de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;
      f. de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, zoals opgenomen in het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;
      g. de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen of door samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;
      h. de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;
      i. welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de wet verschuldigd zal zijn, en
      j. de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.
    6. Als de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 4, vierde lid, aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.
    7. Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt de cliënt toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken.
    8. Als de ondersteuningsvraag genoegzaam bekend is, kan het college onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.
      Artikel 6. Verslag
    9. Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek.
    10. Binnen een redelijke termijn na het gesprek verstrekt het college aan de cliënt een verslag van de uitkomsten van het onderzoek.
    11. De cliënt tekent het verslag voor gezien of akkoord en zorgt ervoor dat een getekend exemplaar binnen 5 werkdagen wordt geretourneerd aan de contactpersoon waarmee hij het gesprek heeft gevoerd.
    12. Als de cliënt tekent voor gezien, kan hij daarbij tevens aangeven wat de reden is waarom hij niet akkoord is.
    13. Als de cliënt van mening is dat hij in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, kan hij dit aangeven op het door hem ondertekende verslag.
      Artikel 7. Aanvraag
    14. Een cliënt of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college. Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.
    15. Het college kan een ondertekend verslag van het gesprek aanmerken als aanvraag als de cliënt dat op het verslag heeft aangegeven.
      Artikel 8. Criteria voor een maatwerkvoorziening
    16. Het college neemt het verslag, als bedoeld in artikel 6, als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een maatwerkvoorziening.
    17. Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:
      a. ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen, kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 5 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, en
      b. ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en van de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 5 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
    18. Ten aanzien van een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid en participatie geldt dat een cliënt alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt als:
      a. de noodzaak tot ondersteuning voor de cliënt redelijkerwijs niet vermijdbaar was, en
      b. de voorziening voorzienbaar was, maar van de cliënt redelijkerwijs niet verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de ondersteuningsvraag overbodig had gemaakt.
    19. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven,
      a. tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;
      b. tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten, of
      c. als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.
    20. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening.
      Artikel 9. Advisering
      Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen als het college dit van belang acht voor de beoordeling van de aanvraag om een maatwerkvoorziening.
      Artikel 10. Inhoud beschikking
    21. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt.
    22. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:
      a. welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;
      b. wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;
      c. hoe de voorziening wordt verstrekt.
    23. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:
      a. voor welk resultaat het pgb kan worden aangewend;
      b. welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;
      c. wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;
      d. wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en
      e. de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.
    24. Indien van toepassing wordt bij de beschikking inzake de verlening van het pgb een programma van eisen gevoegd waarin is aangegeven aan welke vereisten de met het pgb aan te schaffen of te bekostigen voorziening dient te voldoen.
    25. Als sprake is van een te betalen bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.
      Artikel 11. Regels voor het pgb
    26. Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet.
    27. Onverminderd artikel 2.3.6, tweede en vijfde lid, van de wet verstrekt het college geen pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.
    28. De hoogte van een pgb:
      a. wordt vastgesteld aan de hand van een door de cliënt opgesteld plan over hoe hij het pgb gaat besteden;
      b. wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering, en
      c. bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate in de gemeente beschikbare maatwerkvoorziening in natura.
    29. De hoogte van een pgb wordt vastgesteld voor:
      a. schoon en leefbaar huis:
      i. Indien de zorgverlener als zorgverlener voor huishoudelijke ondersteuning staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel of een zelfstandige zonder personeel (zzp’er) is die beschikt over een door de Belastingdienst afgegeven Verklaring Arbeidsrelatie (VAR) dan wel modelovereenkomst en geen familie van de aanvrager is bedraagt het pgb in beginsel 75% van het tarief per resultaat dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;
      ii. Indien de huishoudelijke ondersteuning wordt geboden door een informele hulpverlener of mantelzorger, bedraagt het pgb uurtarief maximaal het op de informele hulpverlener of mantelzorger van toepassing zijnde bruto wettelijk minimumreferentieloon, en indien van toepassing aangevuld met een surplus voor de werkgeverslasten van 25%.

    b. ondersteuning thuis:
    i. Indien de begeleiding wordt geboden door een gekwalificeerde zorgverlener is het pgb uurtarief 75% van het gemiddelde tarief per uur dat voor dergelijke hulp zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder. Dit geldt uitsluitend indien de aanbieder:
    I. als zorgverlenende organisatie staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, en geen familie van de aanvrager is, of;
    II. staat ingeschreven in het BIG-register en geen familie van de aanvrager is, of;
    III. een zelfstandige zonder personeel (zzp’er) is die beschikt over een door de Belastingdienst afgegeven Verklaring Arbeidsrelatie (VAR), dan wel modelovereenkomst en geen familie van de aanvrager is.
    ii. Indien de begeleiding wordt geboden door een informele hulpverlener of mantelzorger bedraagt het pgb uurtarief maximaal het op de informele hulpverlener of mantelzorger van toepassing zijnde bruto wettelijk minimumreferentieloon en indien van toepassing aangevuld met een surplus voor de werkgeverslasten van 25%.
    c. woonvoorziening: de hoogte van het pgb is gelijk aan de laagste kostprijs van de noodzakelijke voorziening die hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aannemer en rekening houdend met de keuze van de cliënt om al dan niet gebruik te maken van de gecontracteerde aannemer.
    d. dagbesteding: de hoogte van het pgb bedraagt 75% van het gemiddelde tarief voor dergelijke begeleiding uitgevoerd door een daartoe opgeleide beroepskracht dat zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;
    e. kortdurend verblijf: de hoogte van het pgb bedraagt per etmaal de laagste kostprijs na consultatie in de markt door middel van drie offertes. Dit is inclusief overnachting en vervoer en exclusief individuele ondersteuning of dagbesteding.
    f. vervoersvoorziening:
    i. De hoogte van het pgb voor de tegemoetkoming in de kosten voor eigen vervoer is maximaal de fiscaal vrijgestelde vergoeding per kilometer rekening houdend met de voorwaarden zoals die gelden voor het collectief vervoer (regiotaxi).
    ii. De hoogte van het pgb voor een open en gesloten buitenwagen is maximaal de prijs van de goedkoopst adequate voorziening in natura.
    g. De hoogte van het pgb voor een rolstoel is gelijk aan de laagste kostprijs van de rolstoel die hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder en rekening houdend met de keuze van de cliënt om al dan niet gebruik te maken van deze aanbieder.
    h. De hoogte van het pgb voor een sportvoorziening is gelijk aan de laagste kostprijs na consultatie in de markt door middel van drie offertes.
    5. De budgethouder van een pgb geeft akkoord op de besteding van diens budget op aanwijzing van de SVB.
    6. De budgethouder legt desgevraagd binnen de door het college aangegeven termijn verantwoording af over het gebruik van het pgb.
    7. Het staat de budgethouder vrij om een hoger bedrag te storten bij SVB ten behoeve van zijn pgb of op andere wijze in de meerkosten bij te dragen.
    8. Een periodiek uit te betalen pgb wordt verleend voor een periode die aanvangt op de dag waarop het recht op de voorziening is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de voorziening is aangevraagd.
    9. Er geldt geen vrij besteedbaar bedrag in het pgb.
    10. Een pgb kan alleen worden aangevraagd ten behoeve van ondersteuning die in Nederland wordt verstrekt.
    11. Voor de kosten van ondersteuning bij de besteding of de verantwoording van het pgb wordt geen bijdrage verleend.
    12. Het college draagt zorg voor de kenbaarheid van de in lid 4 genoemde tarieven. Deze tarieven zijn uitgedrukt in het prijspeil van 2017 en worden ieder opvolgend kalenderjaar gewijzigd aan de hand van ontwikkeling van de consumentenprijsindex.
    13. In afwijking van het gesteld in lid 12 wordt de ritprijs voor het collectief vervoer gewijzigd aan de hand van de ontwikkeling van het prijsindexcijfer van het kennisplatform NEA.
    Artikel 12. Bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen

    1. Een cliënt is een bijdrage verschuldigd in de kosten voor het gebruik van de dienstencheque, ter hoogte van € 7,50 per dienstencheque.
    2. Op de bijdrage, bedoeld in het eerste lid, kan voor een door de het college vast te stellen doelgroep een korting van € 5,50 worden toegepast.
      Artikel 12a. Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen en pgb’s
    3. Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening dan wel pgb, zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt, en is afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot.
    4. De bijdrage in de kosten voor het collectief vervoer (regiotaxi) bedraagt € 1,70 per rit.
    5. De bijdrage, dan wel het totaal van de bijdragen, is gelijk aan de kostprijs, tenzij overeenkomstig hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 een lagere bijdrage is verschuldigd.
    6. De kostprijs van een:
      a. maatwerkvoorziening wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder;
      b. pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb.
    7. In afwijking van het tweede lid is de bijdrage, dan wel het totaal van de bijdragen, voor de maatwerkvoorzieningen ondersteuning thuis en dagbesteding 50% van de kostprijs.
    8. In de gevallen, bedoeld in artikel 2.1.4, zevende lid, van de wet, worden de bijdragen voor een maatwerkvoorziening of pgb door het CAK vastgesteld en geïnd.
    9. De bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.
      Artikel 13. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning
    10. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, en voldoen aan eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:
      a. het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;
      b. het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg;
      c. erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;
    11. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

    Artikel 14. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

    1. Het college treft, waar nodig, in samenspraak met de zorgaanbieder(s) een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar, als bedoeld in artikel 6.1 van de wet, aan.
    2. Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.
    3. De toezichthoudend ambtenaar doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.
    4. Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.
      Artikel 15. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering
    5. Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.
    6. Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:
      a. de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;
      b. de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen;
      c. de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;
      d. de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden, of
      e. de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.
    7. Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen maximaal 6 maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.
    8. Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, van dit artikel heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.
    9. Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.
    10. Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.
    11. Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van pgb’s.
      Artikel 16. Jaarlijkse waardering mantelzorgers
      Het college bepaalt bij nadere regeling waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat.

    Artikel 17. Klachtregeling

    1. Het college behandelt bejegeningsklachten overeenkomstig hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht.
    2. Aanbieders dienen te beschikken over een klachtenregeling.
    3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders, en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.
      Artikel 18. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning
    4. Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten voor zover dit voorzieningen betreffen aangaande dagbesteding, tijdelijk verblijf en ondersteuning thuis door zorg in natura.
    5. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.
      Artikel 19. Betrekken van ingezetenen bij het beleid
    6. Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.
    7. Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
    8. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.
    9. Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede en derde lid.

    Artikel 20. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

    1. De Verordening maatschappelijke ondersteuning Lelystad 2015 wordt ingetrokken op het moment dat deze verordening in werking treedt en met inachtneming van het gestelde in de leden 2, 3 en 4 van dit artikel.
    2. Cliënten met een lopende voorziening op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Lelystad 2015 houden recht op deze voorziening gedurende de looptijd daarvan.
    3. Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening maatschappelijke ondersteuning Lelystad 2015 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens de Verordening maatschappelijke ondersteuning Lelystad 2017.
    4. Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Lelystad 2015, wordt beslist met inachtneming van die verordening.
      Artikel 21. Inwerkingtreding en citeertitel
    5. Deze verordening treedt in werking op de dag na die van bekendmaking.
    6. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning Lelystad 2017.
  13. 15

    Besluit

    1. de door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geconstateerde gebreken in het bestemmingsplan Bataviahaven, voor wat de motivering van de planregeling met de bestemming “Recreatie – Nautische voorzieningen” betreft, te herstellen door in de bijgevoegde brief aan de Raad van State alsnog toereikend te motiveren dat de planregeling in de huidige vorm in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening;
    2. Naupar te informeren door toezending van de brief van de raad aan de Raad van State.
  14. 16

    Besluit

    overwegende:

    • dat het ontwerpbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan “Tweede partiële herziening Buitengebied 2009 (Correctie hoogspanningsverbinding)” tezamen met de daarop betrekking hebbende stukken, met ingang van 10 november 2016 gedurende 6 weken ter inzage heeft gelegen en tevens digitaal kon worden geraadpleegd;
    • dat de terinzagelegging op 9 november 2016 op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt onder vermelding van de mogelijkheid voor een ieder om gedurende deze termijn schriftelijk of mondeling een zienswijze tegen het ontwerp naar voren te brengen bij de gemeenteraad;
    • dat geen zienswijzen zijn ontvangen;
    • dat voorts geen ambtshalve aanpassingen in het ontwerp te hoeven worden aangebracht, zodat het plan ongewijzigd kan worden vastgesteld (ten opzichte van het ontwerp);

    gelet op de desbetreffende bepalingen van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb);


                                                         b e s l u i t :
    
    1. het bestemmingsplan “Tweede partiële herziening Buitengebied 2009 (Correctie hoogspanningsverbinding)” ongewijzigd vast te stellen, bestaande uit de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0995.BP00059-VG01 met de bijbehorende regels en bijlagen, waarbij gebruik is gemaakt van een ondergrond welke is ontleend aan de Grootschalige Basiskaart Nederland d.d. 21 januari 2016;
    2. geen exploitatieplan vast te stellen;
    3. het vaststellingsbesluit en het vastgestelde bestemmingsplan met bijbehorende stukken op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en ter inzage te leggen.
  15. 17

    Besluit

    het systeem omgekeerd inzamelen met maatwerk op wijkniveau toe te passen in Lelystad door:

    1. het verhogen van de service aan huis voor inzameling van grondstoffen met een minicontainer voor Plastic, Metalen en Drankenkartons en
    2. maatwerk op buurtniveau te bieden voor inzameling van restafval met plaatsing van ondergrondse containers of een vierde minicontainer aan huis.
  16. 19

    Bijlagen

    Besluit

    1. Te kiezen voor vervangende energieneutrale nieuwbouw voor de onderwijshuisvesting van de SVOL conform het scenario campusmodel.
    2. Te kiezen voor de locatie De Rietlanden/Campuszone Noord voor de realisering van de nieuwbouw.
    3. De volgende randvoorwaarden voor het ontwerp c.q. de huisvesting vast te stellen:
      a. Het campusmodel en de daarin te realiseren gebouwen dragen bij aan een inclusieve Lelystadse samenleving en voorkomen te vroege en te lage selectie. De campus draagt bij aan het realiseren van onderwijs volgens de nieuwste inzichten. De huisvesting draagt bij aan gezamenlijk gebruik van faciliteiten door individuele leerlingen van verschillende niveaus.
      b. De huisvesting biedt een kleinschalige en veilige leer- en werkomgeving, door de realisatie van fysiek en sociaal herkenbare onderwijsvoorzieningen voor groepen van maximaal 500 leerlingen, voor zover mogelijk te faciliteren in minimaal 4 losse gebouwen.
      c. De huisvesting faciliteert doorstroming tussen leerroutes.
      d. De huisvesting is flexibel en aanpasbaar aan wijzigende omstandigheden.
      e. De huisvesting is duurzaam.
      f. De huisvesting is kostenefficiënt wat betreft realisatie en exploitatie.
      g. De huisvesting wordt zodanig vormgegeven dat geen sprake is van twee op zichzelf staande gebouwen waarbij het ene gebouw uitsluitend bedoeld is voor het VMBO en het andere uitsluitend bedoeld is voor Havo/VWO.
      h. De huisvesting wordt beperkt tot maximaal twee bouwlagen voor het geven van onderwijs.
    4. In te stemmen met een krediet van € 55,5 miljoen voor vervangende energieneutrale nieuwbouw onder de volgende voorwaarden:
      a. Het uitwerken van het huisvestingsconcept in een conceptueel beeld met inachtneming van de onder beslispunt 3 staande voorwaarden.
      b. Het ontwikkelen van een stedenbouwkundig plan (stedenbouwkundige eisen locatie) met betrekking tot de locatie De Rietlanden/Campuszone Noord.
      c. Alvorens het stedenbouwkundig plan, het ontwerp en de kostencalculatie vast te stellen, deze aan de raad voor te leggen en daarbij gelegenheid te bieden tot het kunnen uiten van wensen en bedenkingen.
      d. Een schriftelijke en getekende verklaring van financiële bijdrage door de SVOL gelijktijdig met het stedenbouwkundig plan, ontwerp en de kosten calculatie.
    5. Voor de uitwerking van beslispunt 4 – als onderdeel van het totale krediet - een voorbereidingskrediet van € 500.000 beschikbaar te stellen.
  17. 20

    Besluit

    1. Kennis te nemen van het rapport van de rekenkamer “De praktijk zal het leren;
      de noodzaak van resultaatsturing voor beheerste transformatie in de inkoop,
      aanbesteding en subsidiëring binnen het sociaal domein”.
    2. De aanbevelingen (9 stuks) uit het rapport van de rekenkamer Lelystad worden door het college nader uitgewerkt, inclusief voorstellen ten aanzien van de realisatie termijnen, en ter besluitvorming aan de raad voorgelegd. Het college zal hiertoe de volgende documenten ter besluitvorming aan de raad voorleggen:
      a. Een startnotitie sociaal domein (2e kwartaal 2017)
      b. Een hoofdlijnennotitie sociaal domein (4e kwartaal 2017)
      c. Een kadernota sociaal domein (2018)
    3. Bij de startnotitie sociaal domein (2e kwartaal 2017) wordt door het college inzichtelijk gemaakt hoe zij de aanbevelingen uit het rekenkamerrapport gaan opvolgen en met welke aanbevelingen uit het rekenkamerrapport, en binnen welke termijn, in de huidige beleidsperiode reeds een aanvang gemaakt kan worden.
  18. 21
    Gelegenheid tot het stellen van mondelinge vragen (art. 38 RvO)
  19. 22