Ga naar de inhoud van deze pagina Ga naar het zoeken Ga naar het menu
Vorige pagina

Raadsvergadering archief

dinsdag 4 juli 2017

18:45
Locatie

Raadzaal

Toelichting

Raadsbijeenkomst 04-07-2017

Uitzending

Agendapunten

  1. 1
    Verklaring der letters: (B) = beeldvormende vergadering (O) = oordeelvormende vergadering
  2. 2

  3. 3
    18.45 - 19.00 uur Ontvangst met koffie (Burgerzaal)
  4. 4

  5. 5

  6. 7

  7. 10
    20.45 - 21.00 uur Pauze
  8. 11
    21.00 - 23.00 uur Besluitvormende raadsvergadering
  9. 12
    Gelegenheid tot inspreken over niet-geagendeerde onderwerpen
  10. 13
    Opening
  11. 14

  12. 15
    Mededelingen
  13. 16
    Besluitenlijst van de raadsvergadering van
  14. 18
    Vaststellen A-stukken
  15. 18.a

    Besluit

    vast te stellen de volgende wijziging van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Lelystad 2017:


    Artikel I


    Na artikel 13 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Lelystad 2017 wordt een artikel ingevoegd luidende:


    Artikel 13a. Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden

    1. Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:
      a. een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met de derde; of
      b. een reële prijs die geldt als ondergrens voor:
      1. een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde, en
      2. de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.
    2. Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:
      a. overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en
      b. rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.
    3. Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:
      a. de kosten van de beroepskracht;
      b. redelijke overheadkosten;
      c. kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;
      d. reis en opleidingskosten;
      e. indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;
      f. overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen, en
    4. Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een reële prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.
    5. Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid hij een overeenkomst aangaat.

    Artikel II
    Na artikel 13 van de artikelgewijze toelichting op de Verordening maatschappelijke ondersteuning Lelystad 2017 wordt een artikel ingevoegd luidende:


    Artikel 13a


    Algemeen
    Het college kan de uitvoering van de wet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de cliënt, door derden (aanbieders) laten verrichten (artikel 2.6.4, eerste lid, van de wet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van een voorziening gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.6.6, eerste lid, van de wet). Daarbij dient in ieder geval rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden en de op grond van artikel 2.6.6, tweede lid, gestelde nadere regels in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.
    Met artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 is die nadere invulling gegeven aan de verplichting van artikel 2.6.6, eerste lid, van de wet om bij verordening regels te stellen ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Het artikel bepaalt aan welke eisen ten minste moet worden voldaan om een goede prijs-kwaliteitverhouding te borgen. Gemeenten kunnen meer zaken hieromtrent regelen; een uitputtende regeling is in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 niet bedoeld.


    De regels hebben tot doel dat een vaste prijs of reële prijs wordt vastgesteld voor diensten die in opdracht van het college door derden worden verleend, zodat de kwaliteit en continuïteit van deze diensten kunnen worden gewaarborgd door het gemeentebestuur (artikel 2.1.1 van de wet) en de gecontracteerde aanbieders (artikel 3.1 van de wet).
    Er wordt gerefereerd aan het begrip voorziening dat op grond van artikel 1.1.1 van de wet zowel een algemene voorziening als maatwerkvoorziening kan betekenen. Daarnaast ziet dit artikel enkel op diensten als onderdeel van een voorziening. Dat betekent een beperking van de reikwijdte. De eis voor de continuïteit, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, van artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 ziet enkel op diensten die in het kader van een maatwerkvoorziening wordt geleverd. Dit volgt uit artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet.


    Op grond van artikel 5.4, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 dient het college voor het vaststellen van de vaste prijs of reële prijs rekening te houden met de vastgestelde kwaliteit van de dienst en de continuïteit in de relatie tussen cliënt en hulpverlener. Met het derde lid van artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 wordt een vaste prijs of reële prijs nader gedefinieerd en geconcretiseerd, zodat kan worden beoordeeld of in redelijkheid de kostprijselementen zijn verdisconteerd in een reële prijs. De kostprijselementen waar het college ten minste een vaste prijs of reële prijs op moet baseren staan hierin vermeld en zijn opgenomen in het tweede en derde lid van artikel 13a. Het betreft de kosten van de beroepskracht, redelijke overheadkosten en overige kostprijselementen. Voor de uitvoeringspraktijk zijn handreikingen over de normering van kostprijselementen beschikbaar die colleges en aanbieders kunnen toepassen om te komen tot een reële prijs.


    Een vaste prijs of reële prijs wordt onder andere gebaseerd op de kosten van de beroepskracht (artikel 3, derde lid, onderdeel a, - een beroepskracht is een natuurlijk persoon die de ondersteuning uitvoert; dit kan zowel een zelfstandige zonder personeel zijn als een werknemer), waaronder de loonkosten en overige kosten voortvloeiend uit de toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomst, de kosten van wettelijke verplichtingen ter zake van de arbeid en de overige kosten van wettelijke verplichtingen verbonden aan het leveren van een dienst. Het gaat hierbij onder meer om wettelijke verplichtingen als werkgeverspremies, wettelijke sociale verzekeringen en pensioenpremies, wettelijk verlof, wettelijke verplichtingen op het gebied van arbeidsomstandigheden en overige wettelijke verplichtingen die het leveren van de dienst met zich mee brengt. Als uitgangspunt geldt dat een aanbieder beroepskrachten inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden (de eisen aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, zie artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet). Het college zal zich dus een beeld moeten vormen van de vereiste activiteiten en de daaraan verbonden reële kosten. Het college baseert een reële prijs vervolgens op de collectieve arbeidsovereenkomsten die door de aanbieder in de betreffende sector moeten worden gehanteerd. In Nederland zijn immers bij veel aanbestedingen de algemeen verbindend verklaarde bepalingen van een collectieve arbeidsovereenkomsten van toepassing en daarmee gelden de bepalingen voor alle werknemers in de betreffende sector. Als op een beroepskracht geen collectieve arbeidsovereenkomst van toepassing is, omdat het bijvoorbeeld gaat om een zelfstandige zonder personeel of een buitenlandse aanbieder (Europese aanbesteding), wordt van colleges evengoed verwacht een reële kostprijs te hanteren die qua arbeidsvoorwaarden gelijk is aan de positie van een werknemer (immers de gemeente is al gebonden aan één kwaliteitsniveau) en de wijze van kostprijsopbouw te motiveren. Bij een algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst kan bij een Europese aanbesteding hetzelfde niveau aan arbeidsvoorwaarden worden geëist. Immers via de Wet arbeidsvoorwaarden grensoverschrijdende arbeid (Waga) waarmee de Europese Detacheringsrichtlijn is omgezet in Nederlandse wetgeving, zijn de kernbepalingen van deze algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomsten ook van toepassing op gedetacheerde werknemers van dienstverleners uit andere EU-lidstaten die hier (tijdelijk) werken. Indien er geen sprake is van een algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst en de werkgever geen partij is bij een afgesloten bedrijfstak-cao gelden de wettelijke minimumnormen zoals opgenomen in de Wet minimumloon en vakantiebijslag.


    Naast de kosten van de beroepskracht is een reële prijs gebaseerd op directe en indirecte kostprijselementen als een redelijke mate van overheadkosten (derde lid, onderdeel b), een voor de sector reële mate van niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg (derde lid, onderdeel c), reis- en opleidingskosten (derde lid, onderdeel d), indexatie van loon en prijs binnen een overeenkomst (derde lid, onderdeel e) en kosten als gevolg van gemeentelijke eisen zoals rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen (derde lid, onderdeel f). Vanuit het oogpunt van kostenbeheersing kunnen colleges en derden afspraken maken om bepaalde kostenverhogende activiteiten die niet aan de directe dienstverlening zijn gerelateerd zoals gemeentelijke rapportageverplichtingen niet meer te doen of de administratieve lasten terug te brengen. Dergelijke afspraken tussen het college en derden kunnen een reële prijs verlagen.
    Het vaststellen van een reële prijs door het college sorteert pas effect als duidelijk is voor welk proces het college die prijs dient te gebruiken. De vastgestelde reële prijs dient daartoe zijn plaats te krijgen in de aanbestedingsprocedure en in de overeenkomst met de derde. Er moet na gunning nog een overeenkomst met de betrokken ondernemer worden gesloten. De mededeling van de gunningsbeslissing betekent immers nog niet dat een overeenkomst tot stand is gekomen (zie ook artikel 2:129 van de Aanbestedingswet 2012). Het college dient op grond van artikel 2.114, eerste lid, van de Aanbestedingswet 2012 en artikel 2.6.4, tweede lid, van de wet, de overheidsopdracht te gunnen op grond van het criterium van de economisch meest voordelige inschrijving. Overigens kan het college in afwijking van artikel 2.114, tweede lid, van de Aanbestedingswet 2012 een overheidsopdracht niet enkel op grond van het criterium de laagste prijs gunnen (artikel 2.6.4, derde lid, van de wet). Het college moet bij het criterium “economisch meest voordelige inschrijving” in de aankondiging van de opdracht bekendmaken welke nadere criteria hij toepast met het oog op de toepassing van dat criterium (artikel 2:115 van de Aanbestedingswet 2012). Die nadere criteria kunnen onder meer prijs en kwaliteit betreffen. De toepassing van het criterium “prijs” betekent dat de inschrijving met de laagste prijs het beste scoort op dat criterium. De vastgestelde reële prijs wordt opgenomen in de aankondiging of de aanbestedingsstukken als eis zodat een inschrijving geen prijs bevat die lager is dan de vastgestelde reële prijs. De vaststelling van de reële prijs betreft een besluit van het college ter voorbereiding op een privaatrechtelijke rechtshandeling (gunningsbeschikking) waartegen geen beroep kan worden ingesteld (artikel 8:3 van de Awb). De reguliere rechtsbescherming bij aanbestedingsprocedures staat uiteraard gewoon open. Aan dit besluit moet een zorgvuldige afweging ten grondslag liggen (artikel 3:4 van de Awb). De inschrijvingen die niet voldoen aan de eis van de reële prijs zijn ongeldig. Het college dient ongeldige inschrijvingen ter zijde te leggen, de betrokken ondernemers komen niet meer in aanmerking voor de gunning. Het artikel vormt dus een toetsingskader voor het gunnen van de overheidsopdracht voor maatschappelijke ondersteuning en vult deze bevoegdheden op grond van de Aanbestedingswet 2012 nader in op grond van artikelen 2.6.4 en 2.6.6 van de wet. Het is dus van belang om de reële prijs goed en objectief te onderbouwen. Deze artikelen vormen een lex specialis ten opzichte van de algemene bevoegdheden van de Aanbestedingswet 2012. Artikel 5.4 maakt geen onderscheid tussen diensten in het kader van een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening.


    Eerste lid
    In dit artikel wordt geregeld dat het college voor het leveren van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4. van de wet, of een vaste prijs vaststelt of een reële prijs vaststelt die geldt als ondergrens voor een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde of die geldt als ondergrens voor de vaste prijs. In het geval het college een reële prijs vaststelt, is het mogelijk dat inschrijvers een hoger tarief dan de reële prijs neerleggen. Het is niet mogelijk een lagere prijs neer te leggen. Indien het college een vaste prijs vaststelt, dan zal het tarief voor de inschrijvers gelijk zijn aan de vaste prijs.


    Tweede lid
    Bij het vaststellen van de prijs dient het college rekening te houden met de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet en met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners. De invulling van de continuïteit van de hulpverleningsrelatie in financiële zin is nieuw voor de gemeenten. De aanbieder die de opdracht gegund krijgt moet overleggen met de aanbieder die de opdracht tot dan toe had uitgevoerd over de overname van personeel. De gedachte is dat overname van personeel gemakkelijker verloopt indien de gemeente een reële prijs betaalt voor de opdracht.


    Derde lid
    Het college moet de vaste prijs of de reële prijs minimaal baseren op de in dit artikel genoemde kostprijselementen. De opsomming in dit lid is niet uitputtend. De gemeente kan er elementen aan toevoegen.


    Vierde lid
    Het vierde lid biedt het college de mogelijkheid om geen vaste of reële prijs te bepalen op basis van de genoemde kostprijselementen maar de bepaling van de hoogte van een reële prijs over te laten aan de inschrijvende partijen. Het college legt hierover verantwoording af aan de gemeenteraad.


    Vijfde lid
    Het college bepaalt met welke derde hij een overeenkomst aangaat. Hieronder wordt verstaan een aanbieder, te weten een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die jegens het college gehouden is een voorziening te leveren (zie artikel 1.1.1 van de wet en artikel 1 van de toelichting bij deze verordening). Het overeenkomen van contracten is het primaat van het college. Het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 treedt dan ook niet in de contractvrijheid van het gemeentebestuur. Het college legt hierover verantwoording af aan de gemeenteraad.


    Artikel III


    Dit besluit treedt op de dag na die van bekendmaking in werking en heeft terugwerkende kracht tot en met 1 juni 2017.

  16. 18.b

    Besluit

    het ‘Voorstel prioriteiten en strategische thema’s IVP 2018 - 2022’ vast te stellen.


    De voorgestelde prioriteiten zijn:

    1. ‘Veilige en leefbare wijken en buurten’
    2. ‘Problematische jeugd en jeugdgroepen
    3. ‘Ondermijning’

    De voorgestelde strategische thema’s zijn:
    a. Woninginbraak, voertuigcriminaliteit en andere vermogensdelicten
    b. Veilig uitgaan en veilige evenementen
    c. Veilig winkelgebied, veilige bedrijventerreinen
    d. Brandveiligheid, externe veiligheid en crisisbeheersing (focuspunten: luchthaven en haven)
    e. Radicalisering
    f. Informatieveiligheid
    g. VPT/Veilige Publieke Taak
    h. Ambtelijke en bestuurlijke integriteit

  17. 18.c

    Besluit

    Het kredietplafond starterslening te verhogen met € 1.500.000,- tot € 5.000.000,-.

  18. 18.d

    Besluit

    als zienswijze bij de Veiligheidsregio Flevoland in te dienen geen wensen en bedenkingen te hebben bij de Ontwerp Programmabegroting 2018 en de Meerjarenraming 2019-2021.

  19. 19

    Besluit

    1. De jaarstukken 2016 vast te stellen;
    2. Middels de aanbiedingsbrief kennis te nemen van de reactie van het college op het concept accountantsverslag 201;
    3. Ten aanzien van de bestemming van het rekeningresultaat 2016:
      3.1. de bij de behandeling van de Kadernota 2018 vastgestelde bestemming van het rekeningresultaat te bekrachtigen en uit te voeren;
      3.2. de bij de vastgestelde Grondexploitatie Warande MFA eiland (d.d. 7 maart ’17) dekking van de afwaardering van de boekwaarde van € 617.000 te bekrachtigen en uit te voeren;
      3.3. een egalisatiereserve ZLF in te stellen ter egalisatie van kosten voor uitvoering BBZ en het vrijgevallen bedrag in het rekeningresultaat 2016 van € 885.000 te storten in deze reserve;
      3.4. het indicatieve door te schuiven bedrag voor Participatiemiddelen - re-integratie (Werkbedrijf Lelystad) bij te stellen met € 326.000 en een egalisatiereserve Re- integratie in te stellen;
    4. De lening aan de Agora ad € 847.500 kwijt te schelden;
    5. De nieuwe systematiek van winstneming Grondbedrijf vast te stellen.
    6. De raad voor de vaststelling van de programmabegroting 2018-2021 een geactualiseerde ‘Kadernota inhuur voor personeel 2009’ ter besluitvorming aan te bieden.
  20. 20

    Besluit

    1. kennis te nemen van het Uitvoeringsplan Jeugdhulp 2017;
    2. de gemeentebegroting 2017 aan te passen overeenkomstig de richtinggevende begroting Jeugdhulp 2017, zoals opgenomen in het uitvoeringsplan en het nadelig saldo 2017 ad € 1.916.425 te onttrekken aan de reserve Sociaal Domein.
      3a. Het kwaliteitsmodel van het NJI te gebruiken om het proces te beschrijven zodat voor de raad toetsbaar wordt hoe de interventies bijdragen aan de transformatie.
      3b. Voor de begrotingsbehandeling in het najaar van 2017 te rapporteren over de stand van zaken.
      3c. Hiervoor de hulp van het NJI in te schakelen en het budget daarvoor uit het transitiefonds te halen.
  21. 21

    Besluit

    Een voorkeur uit te spreken voor variant 1a: De realisatie van 2,5 verdieping onder de appartementen met een bestemming voor zorgvoorzieningen

  22. 22

    Besluit

    1. kennis te nemen van het voornemen tot opheffing van de openbare school Het Spectrum door de stichting SchOOL;
    2. de openbare basisschool Spectrum niet over te nemen van Stichting SchOOL;
    3. Stichting SchOOL hiervan door middel van toezending van het raadsbesluit op de hoogte te stellen.
  23. 23
    Gelegenheid tot het stellen van mondelinge vragen (art. 38 RvO)