Dank voor de antwoorden. Tegelijkertijd roept dit vervolgvragen op waardoor verduidelijking nodig is.
Mb.t. de beantwoording op vraag 6:
- Is de provincie het ermee eens dat zij het bevoegde gezag is voor indirecte lozingen in deze casus? Zo nee, waarom niet?
- Kan de eventuele juridische onderbouwing m.b.t. de bevoegdheden (provincie is bevoegd gezag voor indirecte lozingen) hierin worden gedeeld?
- De vraag hoe de situatie van onduidelijke onderlinge verantwoordelijkheden heeft kunnen ontstaan is niet beantwoord. Hierdoor is niet duidelijk of er uitstraling is naar andere dossiers of dat nagegaan is hoe dit is ontstaan. Graag, indien beschikbaar, nog een antwoord op de vraag hoe deze situatie heeft kunnen ontstaan.
Mb.t. de beantwoording op vraag 2:
- Er wordt aangegeven dat de gemeente onder de omgevingswet niet het bevoegde gezag is. Tegelijkertijd is deze regelgeving recent ingegaan. Lag de bevoegdheid m.b.t. indirecte lozingen inzake de casus onder de regelgeving voorafgaand aan de omgevingswet anders? Zo ja, graag aangeven waarom en hoe de bevoegdheden toen geregeld waren?
Antwoord
Met betrekking tot de beantwoording op vraag 6:
Is de provincie het ermee eens dat zij het bevoegde gezag is voor indirecte lozingen in deze casus? Zo nee, waarom niet?
Ja. De provincie is het ermee eens dat de Gedeputeerde Staten van Flevoland (hierna: de GS van Flevoland) het bevoegd gezag is gezien de vergunning(en) waar E.L.S. op dit moment over beschikt voor de indirecte lozingen vanuit voornoemd bedrijf. Het betreft hier lozingen uit een IPPC-inrichting. IPPC staat voor “Integrated Pollution Prevention and Control”
Kan de eventuele juridische onderbouwing m.b.t. de bevoegdheden (provincie is bevoegd gezag voor indirecte lozingen) hierin worden gedeeld?
Indirecte lozingen maken onderdeel uit van het beoordelingskader van de omgevingsvergunning voor milieu (onder de Wabo ging het over de vergunningsplichtige activiteit ‘het oprichten en in werking hebben van een inrichting’, onder de Omgevingswet gaat om ‘het verrichten van een milieubelastende activiteit’). Het bevoegd gezag dat beslist over deze vergunning is dus ook het bevoegd gezag met betrekking tot de indirecte lozing(en).
Op dit moment heeft het bedrijf de beschikking over een omgevingsvergunning (voor milieu) op basis waarvan het is toegestaan om binnen de inrichting activiteiten te verrichten die (onder andere) worden genoemd in categorie 28.5 onderdeel C van het Besluit omgevingsrecht
Het betreft inrichtingen voor het verdichten, scheuren, knippen of breken van schroot van ferro- of non-ferrometalen door middel van mechanische werktuigen met een motorisch vermogen of een gezamenlijk motorisch vermogen van 25 kW of meer.
Uit de vergunning blijkt verder dat er ook activiteiten binnen de inrichting worden verricht genoemd in categorie 5.3 b van Bijlage 1 van de Europese Richtlijn inzake industriële emissies (RIE) .
Dit betreft: nuttige toepassing, of een combinatie van nuttige toepassing en verwijdering, van ongevaarlijke afvalstoffen met een capaciteit van meer dan 75 t per dag, door middel van onder meer het shredderen van schroot, met uitzondering van activiteiten die vallen onder de Richtlijn 91/271/EEG inzake de behandeling van stedelijk afvalwater. Op basis van de voornoemde activiteiten in de vergunning is er derhalve sprake van een IPPC-installatie en een IPPC -inrichting. Daarom zijn Gedeputeerde Staten van Flevoland het bevoegd gezag.
De vraag hoe de situatie van onduidelijke onderlinge verantwoordelijkheden heeft kunnen ontstaan is niet beantwoord. Hierdoor is niet duidelijk of er uitstraling is naar andere dossiers of dat nagegaan is hoe dit is ontstaan. Graag, indien beschikbaar, nog een antwoord op de vraag hoe deze situatie heeft kunnen ontstaan.